'Een goede student als hij bijzonder geïnteresseerd is in een onderwerp, vooral als het actief, intensief werk is of iets nieuws.'
Op 27 maart 1942 werd Nol Baatsen als geheim agent uitgezonden onder de operatienaam Watercress.
Baatsen had in Amsterdam bij het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf gewerkt en vanaf 1938 als fotograaf. Zijn dienstplicht had hij in 1937-1938 voltooid bij de kustartillerie. In 1939 werd hij gemobiliseerd en op 15 mei 1940 kwam hij met zijn onderdeel aan in Engeland. Waarschijnlijk maakte hij deel uit van de groep van veertig man kustartillerie die met de Hr. Ms. Texelstroom uit IJmuiden vertrok om Duitse krijgsgevangenen te begeleiden.
Een jaar later werd Baatsen gerekruteerd door de Britse sabotagedienst SOE. Als beroep gaf hij op artiest. Hij sprak Engels en een beetje Duits. Hij was de oudste van zes kinderen, vertelde Baatsen en zijn vader was garagehouder – al vermeldt diens archiefkaart in het Stadsarchief als beroep chauffeur. Nol had de mulo en twee jaar handelsschool doorlopen en bezat diploma’s boekhouden en typen. Zijn hobby’s waren schilderen en tekenen, fietsen, kamperen, zwemmen en waterpolo.
Eind mei begon zijn training als geheim agent, tegelijkertijd met Leo Andringa, Barend Klooss, Gosse Ras en Thijs Taconis. De eerste locatie waar ze heen werden gestuurd was Winterfold House. De begeleiders waren tevreden over Baatsen: sterk en fit, goed opgeleid en intelligent, betrouwbaar, met een goede houding en vaderlandsliefde. Hij had de beste fysieke conditie van de groep studenten. De enige kanttekening was: ‘somewhat lacking in character’. Maar zijn kennis van het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf in Amsterdam kwam goed uit. Die leverde ook aan vliegtuigfabriek Fokker en daar zou Baatsen kunnen worden ingezet voor propaganda en sabotage.
Tijdens de volgende cursus, de paramilitaire training vanuit Arisaig House in Schotland, bleek Baatsen hiervoor bij uitstek geschikt te zijn. Hij had ‘een flair voor alles waarbij fysieke alertheid of sensatie komt kijken; ongewapend vechten, sloopwerk en paramilitaire zaken in het algemeen’, maar was niet zo in vorm wanneer er een beroep op zijn puur mentale kwaliteiten werd gedaan. De vraag was dan ook of hij geschikt was voor ‘ondergronds werk’. Hij leek vooral geïnteresseerd in directe actie. De beoordeling in juli 1941 luidde:
Een goede student als hij bijzonder geïnteresseerd is in een onderwerp, vooral als het actief, intensief werk is of iets nieuws. Maar hij is lui als er veel geduld of doorzettingsvermogen voor nodig is. Wil erg graag zijn lokale kennis van Amsterdam toepassen.
De volgende stap in de opleiding was een zogenoemde finishing school in Beaulieu. Commandant John Munn had een positief oordeel: ‘Zeer intelligent en scherp, zowel mentaal als fysiek. Levendig en enthousiast.’
Eigenlijk was Baatsen nu bijna klaar met zijn opleiding, maar door een overtreding van de veiligheidsregels kwam zijn uitzending als geheim agent op het spel te staan. Hij had al een waarschuwing gekregen omdat hij voor een opdracht naar Cambridge zou gaan maar in plaats daarvan werd gespot in het Salisbury Arms Hotel in Hertford met een ‘vriendin uit Londen’. Vervolgens bleek hij het adres van SOE’s Special Training School in Audley End House te hebben gebruikt. Hier was een brief aangekomen geadresseerd aan ‘paratroeper A. Bouwman’, zijn schuilnaam tijdens de opleiding. Kennissen in Cambridge dachten dat hij paratroeper was, was zijn uitleg. Hij ontkende het adres van Audley End House te hebben vrijgegeven.
Het gevolg was dat hij apart werd gehouden van de rest van de trainingsgroep. Zij zouden geen vertrouwen meer in hem hebben en hij zou een slechte invloed op hen uitoefenen. Overwogen werd om hem naar ‘The Cooler’ – Special Workshop School 6 waar SOE-agenten in opleiding tijdelijk afgezonderd konden worden – te sturen, maar daar bleef het bij. Hoewel de Security-sectie van SOE het onverstandig vond om iemand die zo slecht omging met security en die’ zo dwaas, opschepperig en theatraal’ was als geheim agent te willen inzetten, dacht de N-sectie, die de operaties in Nederland plande, daar anders over.
Het hoofd van de N-sectie, Charles Blizard, was minder ‘gloomy’ over Baatsen dan de Security-sectie:
Weliswaar is Bouwman opschepperig is en geneigd om in alle omstandigheden te dramatiseren, maar hij heeft andere karaktertrekken, vooral zijn omgang met vrouwen, die hem zouden moeten helpen om aan ontdekking te ontkomen. Hij beschikt bovendien over doorzettingsvermogen en vastberadenheid. Ik zie geen reden om aan te nemen dat hij tijdens een verhoor meer details over onze organisatie en agenten zou onthullen dan iemand anders in een vergelijkbare positie. Zijn gebrek aan discretie zou, denk ik, getemperd worden door het directe gevaar voor zijn eigen persoon.
Eind januari 1942 werd besloten dat Baatsen onder begeleiding van een Field Security Officer deel zou nemen aan de parachutetraining op een vliegveld bij Manchester. Daarna werd hij begin maart voor de tweede keer gestuurd naar Station XVII, de opleiding in sloopwerk. De commandant was tevreden: in vergelijking met Baatsens eerste verblijf op de school in oktober 1941 ging het veel beter. Hij was geïnteresseerd in de lessen en vastbesloten ze succesvol af te ronden. In verband met zijn toekomstige missie in Nederland, kreeg hij speciale lessen over het gebruik van explosieven en over telefooncentrales. Daarvoor bracht hij onder andere een bezoek aan de London Central Telephone and Telegraph Exchange. Zijn specifieke opdrachten in Nederland waren het telefoonverkeer onderzoeken in Voorburg en Den Haag, de kleding en voorraden voor Duits marinepersoneel in Rijnsburg vernietigen en zoveel mogelijk schade aanrichten bij het vliegveld IJpenburg. Daarna zou hij via een afgesproken route naar Engeland terugkeren. Hij zou alleen werken, zonder telegrafische verbinding met Engeland.
Mocht er iets met hem gebeuren, zo had Baatsen bepaald, dan moest zijn salaris verdeeld worden onder zijn zoon, zijn ouders en ‘zijn tante’, dat was de pleegmoeder bij wie hij vanaf zijn zevende had gewoond. Een kleine camera was voor ‘zijn vriend Timmer’, de schuilnaam van collega-agent Taconis. De rest van zijn bezittingen – twee koffers, twee andere stukken bagage en een camera – waren voor zijn zus Guurt.
Op 27 maart 1942 werd Baatsen door de Royal Air Force in een Whitley naar Nederland gevlogen. Het resultaat van de vlucht werd bij SOE genoteerd als ‘volbracht’ en ‘vermist’: agent Baatsen was succesvol gedropt, maar het vliegtuig was niet teruggekeerd. Achteraf bleek het vliegtuig te zijn neergeschoten op de terugweg boven de Noordzee, ter hoogte van Petten. De gehele bemanning kwam om: piloot Stanley Widdup, tweede piloot John Thompson, observer Robert Franklin, marconist Kenneth Hailstone, rear gunner George Wood en despatcher William Evans.
Om te zorgen dat Baatsen en het sabotagemateriaal dat met hetzelfde vliegtuig zou worden gedropt – verpakt in zogenoemde containers – goed zou aankomen, had SOE op 19 maart een telegram aan SOE-agent Huub Lauwers gestuurd. Die zou Taconis inlichten zodat deze ontvangstcomités kon regelen die Baatsen en de containers zouden opvangen. In Londen wist men niet dat Lauwers inmiddels was opgepakt en dat die informatie direct in Duitse handen viel. Baatsen werd bij zijn landing meteen gearresteerd. De volgende dag meldde Lauwers per telegram dat Baatsen goed was aangekomen, evenals de container met zijn spullen en de drie containers voor Taconis.
Net als de andere SOE-agenten werd Baatsen gevangen gehouden in Haaren en daarna in Assen, en vervolgens gedeporteerd naar Mauthausen. Baatsen werd daar omgebracht op 7 september 1944.
Uit Baatsens persoonsdossier van SOE blijkt niet dat men op de hoogte was van de politieke achtergrond van zijn ouders. Beiden waren actief bij de Communistische Partij Nederland. Zijn vader Albert werd in augustus 1941 gearresteerd nadat hij zich samen met iemand anders ‘op verdachte wijze in de Kinkerstraat’ ophield. Albert bleek in het bezit te zijn van 35 ‘pamfletten waarin opgeruid werd tot staking’. De mannen werden met de in beslag genomen pamfletten overgebracht naar de Sicherheitspolizei Euterpestraat (huidige Gerrit van der Veenstraat). Na gevangenschap in Kamp Amersfoort werd hij in februari 1942 gedeporteerd naar Buchenwald. In mei 1945 werd zijn naam gepubliceerd op de lijsten van bevrijde politieke gevangenen. Nols broer Gerrit was ook enige tijd gevangen gehouden in Kamp Vught en Kamp Amersfoort. In juli 1943 werd hij vrijgelaten. Hij overleed in februari 1945 in Amsterdam op 24-jarige leeftijd.
Pas in juni 1945 hoorde de familie Baatsen over Nols lot, zo blijkt uit de advertentie die ze liet plaatsen in De Waarheid.
Comments